Volgens Sterneberg (zie Toneelspelersverzet 1942) duiken de Van Dalsums medio februari 1942 volgens afspraak meteen onder. Het eerste adres is de pastorie van de Sint Servatiuskerk in Nunhem (Limburg), waar hun vriend Jean Adams (op zijn Limburgs Sjang) pastoor is. Adams is behalve priester ook schilder, beeldhouwer en oprichter van de culturele Servaeskring en het Servaeshuis in Nunhem, waar o.a. Charles Eyck, Henri Jonas en Joep Nicolas exposeren. Vermoedelijk leerde Van Dalsum hem kennen in de twintiger jaren. Adams woonde toen in Amsterdam, waar hij studeerde aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten en bevriend raakte met Eduard Verkade en de schilder Mathieu Wiegman (H. Strijkers 2007), die hem mogelijk met Van Dalsum in contact brachten.

 

oorlogstijd_t86-1

Sjang Adams getekend door Mathieu Wiegman, collectie familie
Winters. Foto in Waarde Victeur...Sjang, H. Strijkers, Geleen 2006

 

Tijdens de onderduik in Nunhem bekeert Van Dalsum zich tot het Katholicisme, misschien wel de belangrijkste gebeurtenis in zijn leven. Hij heeft dan een lange religieuze zoektocht achter de rug. Van huis uit katholiek gedoopt en opgevoed, vindt hij lang geen antwoord in het Christendom, maar blijft altijd religieus. Hij twijfelt niet aan God, wel aan de kerk. God is het raadselachtige beginsel van het eeuwige, zich altijd vernieuwende leven, de natuur of de schepping. Waar hij naar verlangt is verbondenheid met dat 'heelal-leven' en daardoor met God. Hij zoekt naar een religieuze gemeenschap waarin hij kan opgaan en als kunstenaar de vertegenwoordiger van mag zijn (zie 1916, Kunst is levensbesef). Maar die vindt hij niet. Omdat de kerk niet voldoet, zoekt hij die tevergeefs in het communisme. Do van Dalsum: "Adams heeft mijn man uit zijn isolement gehaald. Hij was de grote vriend van mijn man".

 

Zij is hem hierin al vier jaar eerder voorgegaan en de benarde oorlogssituatie, het gevaar opgepakt te worden, zullen zijn bekering versneld hebben, maar het is vooral Adams' verbondenheid met de schepping, die hem overtuigt. Adams voelt in een oude appelboom in zijn tuin God zelf. Die ziet hij ook in de eenvoudigste Nunhemse mensen om hem heen (Adams 1946). Meer dan in zijn schilderijen, brengt hij dat tot uitdrukking in zijn Vlaams-primitief aandoende beelden, waarvan Van Dalsum er een paar schildert.

 

oorlogstijd_t86-2

Beeldengroep van Jean Adams, olieverf 1942,
particulier bezit en foto Alkmaar

 

Hij schildert ook de besneeuwde tuin van de pastorie. Het is die winter bijzonder koud, een van de koudste die Nederland ooit gekend heeft. Pas halverwege maart begint het te dooien.

 

oorlogstijd_t86-3

De tuin in Nunhem, olieverf 1942, Collectie en foto SvD

 

En Adams boetseert een portret van zijn vriend. Door zijn toedoen kan Do van Dalsum in oorlogstijd een dans- en lezingencyclus geven. Na de oorlog treedt Van Dalsum op in het Servaeshuis en zal hij ook op het toeel van zijn geloof getuigen.

 

oorlogstijd_t86-4

Portret van Van Dalsum door Sjang Adams. Foto in Adams 1946

 

Het volgende onderduikadres is bij de musicus Frans van Amelsvoort. In een brief uit 1984 zegt zijn zoon de medisch antropoloog Vincent van Amelsfoort: "Het eerste jaar [1942] zijn Albert en Do van Dalsum ondergedoken geweest in de boerderij van mijn vader, in Helvoirt bij 's Hertogenbosch. Ik weet dat hij daar praktisch permanent geweest is. Zijn vrouw is wèl eens enkele dagen afwezig geweest". Een van die uitstapjes gaat naar Wim Hilbers in Utrecht, waarschijnlijk om te horen hoe het met haar ondergedoken Joodse ouders en zuster Ro gaat. 

 

oorlogstijd_t86-5

Do van Dalsum (midden) bij Wim en Louki Hilbers. Foto collectie SvD

 

De Van Dalsums kennen de grafoloog Wim Hilbers via Ro Mogendorff, die ongeveer in 1925 met hem bevriend raakte bij de kinderchirurg en kunstverzamelaar Rein Harrestein aan de Weteringschans in Amsterdam, waar veel kunstenaars kwamen uit de kring van Mogendorff en Van Dalsum. Verder blijkt uit een naoorlogse brief van Hilbers, dat Van Dalsum in 1940 enige tijd bij hem woonde aan de Binnenkant in Amsterdam, mogelijk uit veiligheid wegens het uitbreken van de oorlog. Kort daarna verhuist Hilbers naar Utrecht wegens een nieuwe werkkring.

 

Puck Lopez-Dias, die met haar moeder door bemiddeling van Do van Dalsum een onderduikadres kreeg, verklaart later in een brief hoe de onderduik in Helvoirt eindigde: "Do heeft in de buurt van Helvoirt een stuk of zeven familieleden laten onderduiken. Door verraad heeft zij toen met haar man en baby moeten vluchten". Omdat ze hals over kop moeten vertrekken zijn de schilderijen die Van Dalsum daar maakte, waarschijnlijk achtergebleven. Wat betreft de baby is Lopez-Dias abuis. Die is op komst. Do van Dalsum raakt in Helvoirt wel in verwachting.

  Terug