Ik herinner me nog goed de doorbraak in de literatuur met Kloos en al die anderen. Daar waren wij jonge toneelspelers vol van.  ...  Ik werd, evenals andere acteurs, hierdoor beïnvloed en was meer aangetrokken door het gedicht en het verhaal, dan door de rechtstreekse handeling, die het toneel nu eenmaal moet zijn. Ik benaderde het toneel in die tijd dus uit een heel andere visie. Willem Royaards was ook z’n man.  ...  hij had een ontzaglijke eerbied voor het woord... verdiepte zich enorm in het ritme en de zegging van de verzen.

 

Als regisseur is Royaards streng en veeleisend. Hij dreigt de jeugd met ontslag als ze er een potje van maken, maar hij heeft een groot en vaderlijk hart voor zijn aankomende acteurs. Sara Heyblom, die als achttienjarig meisje een jaar later dan Van Dalsum bij hem aan het toneel gaat, herinnert zich:

 

Wij jongeren sidderden voor hem. ... De kleinste rol, zelfs de figuratie, ontsnapte geen moment aan zijn aandacht. En mocht een ongelukkige, dikwijls uit zenuwen, een klein verkeerd gebaar maken, dan stortte hij de fiolen van zijn toorn over het arme hoofd uit: ,,Gaat u heen, Mijnheer van Figurant, u bederft mijn hele voorstelling”. Als Royaards vond dat je lelijk speelde, heette je altijd van’. Hoe dikwijls heeft hij niet tegen me gezegd: ,,Nee, juffrouw van Heyblom, het is lelijk wat u doet, heel lelijk!”

 

Bij Van Dalsum is dat niet nodig. Die heet bovendien van zichzelf al van. En op Sara heeft hij niet alleen kritiek. Ze krijgt een liefdesrelatie met Royaards. Sara doet Albert ook wel wat. Ontroerd neergeknield als onderdeel van het vrome volk in een voorstelling van de Gijsbreght, ,,hoorde ik Van Dalsum ineens fluisteren: ,,Wat lig jij schijnheilig te kijken”. ... er waren er altijd die probeerden mij aan het lachen te maken. Van Dalsum deed dat dolgraag. Ik rende dan na afloop woedend naar hem toe en zei: ,,Zo gemeen van je, je weet dat ik er niet tegen kan; morgen ga ik naar de directie en zeg dat ik nooit meer met je spelen wil”. Hij lachte maar en ik holde woedend naar mijn kleedkamer.”

 

Fie Carelsen komt ook in 1909 bij Royaards: "In de ogen van Royaards was alles wat ik deed, veel te slap, te simpel, te weinig 'toneel'. Alles wat ik van Chrispijn geleerd had, moest ik afwennen. Dàn was mijn stem veel te donker en te laag en bijna kan ik zeggen dat ik nu na ruim 60 jaar als het ware de stem van Royaards nog hoor roepen: 'Lichter, lichter, hoger die stem'. ... Royaards was een groot man, een fantastisch leider, maar ik paste nu eenmaal niet in zijn opvattingen. Ik ben er bijna zeker van dat hij me, zoal niet helemaal talentloos, dan toch ook zeker niet met al te grote gaven voor het toneel begiftigd vond. En hoevele talenten hij ook tot bloei heeft gebracht, ik zou zeker niet geslaagd zijn, ware ik onder zijn leiding gebleven. Jan Musch, Van Dalsum, Saalborn, Tourniaire, Magda Janssens, Gobau — zij allen kwamen onder zijn leiding en samen met hem tot grote prestaties. Maar ik weet alleen dat als hij met die mooie klankvolle stem van de zaal uit tegen me riep: 'Néé, juffrouw Carelsen, néé — breder — en adem halen — en lichter van toon', dan was ik als met lamheid geslagen en werd ik, ik ben er zeker van, niet alleen tot mijn eigen wanhoop maar ook tot de zijne, steeds slechter" (Carelsen 1970).


 
  Terug