U moet vanavond van mij geen deftige en filosofische beschouwing verwachten over de culturele betekenis van het toneel.

 

Ik verbeeld mij, dat ik een levend mens ben, die niet doof en blind is voor wat er om hem heen in de wereld gebeurt, en ik verwacht ook, dat u dat zijt. Als wij weten, dat Europa zich tot de tanden wapent om zich in de afgrond van een nieuwe wereldoorlog te storten; dat de meest wanhopige pogingen gedaan worden om deze nieuwe wereldbrand te verhinderen, dat het er niet naar uitziet, dat deze, op zichzelf idealistische en schoon bedoelde pogingen met kans op succes verlopen, hoe wil het toneel dan een culturele betekenis vasthouden, die in het leven zelf niet meer, of althans zeer zwak aanwezig is. Het Toneel is een spiegel van het leven; dus, laten we het maar populair, maar zeer ernstig onder het oog zien: als het leven onschoon is, hoe wil men dan schoonheid van het toneel verwachten? N’importe welke theorie ik over de cultuur van ons hedendaags toneel zou opbouwen wordt te niet gedaan door de eerste de beste krant, die u opslaat. De werkelijkheid is zó machtig, dat iedere schoonheidstheorie er naast verbleekt en vals aandoet.

 

Als men van zijn avondblad opstaat, en er in gelezen heeft, dat in Abessynië [Ethiopië] de rode-kruis-ambulances, die notabene vreemde mogendheden gezonden hebben, om het menselijk leed te verzachten, door Italiaanse bommenwerpers gebombardeerd worden, dan moet het u toch ook wel moeilijk vallen, u die zelfde avond in de schouwburg te laten overtuigen van de schoonheid en edelheid van de mensenziel; zolang dergelijke daden aan ons voorbijgaan, zonder dat wij zelfs nog maar in staat zijn in een vlammend protest onze verontwaardiging te uiten, maar dit avondblad opvouwen met de verzuchting: ‘Ja het is niet netjes van de heren’, dan kan men van het toneel niet de ruggengraat verwachten, die men zelf blijkbaar niet heeft.

 

Of als men, niet ééns uit ditzelfde avondblad van onze brave burgerlijke bladen, maar uit een brochuretje, dat door ooggetuigen is samengesteld leest, dat weinige kilometers van onze landsgrens verwijderd, in het Wuppertal op dit ogenblik duizenden mensen naar concentratiekampen worden gestuurd, omdat zij de moed hebben hun sociale overtuiging gestand te doen — wanneer men daarin leest, dat een van deze mensen, die zijn makkers weigerde aan te brengen gefolterd is met gloeiende ijzers tot de dood hem verlost heeft, dan praten wij over andere dingen dan cultuur, dan spreken wij over chaos.

 

Laat men hier niet op antwoorden, dat dit met de ideologie van onze cultuur niets te maken heeft, want ik zou daarop moeten antwoorden: aan de vruchten kent men de boom - en één van de grootste symptomen van ondergang is wel die, dat wij nog altijd schone theorieën weten op te bouwen, zonder er naar te kunnen handelen. Het ergste is dit: wij weten dat de factoren van onze Europese cultuur op losse schroeven staan, maar wij kunnen het niet verhinderen. Vandaar dit angstige stilzwijgen over de gehele linie van ons Europees toneel, vandaar dat kunstenaars met groot talent, die de auteurs zouden moeten zijn, om dit toneel met hun verbeeldingen te bevolken, zwijgen, zij hebben geen adem meer om te spreken tegen deze overdonderende werkelijkheid — zij durven deze Tribune niet meer te naderen, omdat zij weten, en mèt hen weten het de regisseurs en de toneelspelers, dat er één ding is, dat in wezen niét liegen kàn, en niet liegen màg, dat is het toneel. Het toneel waarvan Hamlet reeds getuigt: ‘Het is ‘t kort begrip en de kroniek van deze tijd.’ Daarom vraagt iedere toneeldirecteur zich angstig af: ‘wat is het repertoire, dat ik spelen moet.’ Waar is het ding, dat boven alle sociale en andere meningsverschillen uit, mensen een avond kan samenbinden als een gemeenschap. Moeten wij daarvoor teruggrijpen naar de klassieken, en het publiek vergasten op de vruchten van voorbije culturen? Moeten wij onze eigen tijd, waarin wij leven, ongemoeid laten, moeten wij gehoor geven aan de stemmen uit het publiek, die ons toeroepen: laat ons met rust, wij willen ons een avondje verstrooien, wij willen een avondje gezellig uit zijn, maar laat ons met rust met de problemen, waar wij reeds de hele moeilijke dag mee te worstelen hebben? Goed, dat kùnnen wij doen, zelfs zeer kunstig doen, want wij beschikken over voldoende kunstigheid, om u dat voor te zetten, en sommigen van ons doen dit dan ook, met meer of minder succes, maar u zult toch begrijpen, dat men dan niet meer mag spreken van de ‘roeping’ die het toneel zou moeten hebben — het is niet anders, dan een vlucht uit de werkelijkheid — een vlucht die op ons eigen hoofd neerkomt, want het zal ons even verward in het leven terugstoten, als wij waren, toen wij ons opmaakten naar de schouwburg te gaan.

 

Een enkele maal, maar zeer sporadisch, klopt deze waarachtigheid van het toneel nog bij ons aan; ik heb een toneelspel gelezen, dat door Amerikaanse negers is gemaakt. Door diezèlfde negers, die niet met blanken in één tram mogen zitten, maar die in dit toneelwerk: The green Pastures: de Groene velden, het Bijbelverhaal in een naïeve, maar prachtige onmiddellijkheid weten te benaderen — het ademt die primaire, maar grote schoonheid, die ons tegenstraalt uit onze middeleeuwse spelen als ‘Elkerlyc’ er een van is — het is een spel, dat geen waarachtig Christen, maar het moet een waarachtig Christen zijn, zonder grote ontroering kan lezen, het is één grote hartstochtelijke hunkering naar God — de Utrechtse studenten hebben het onder regie van Hooykaas als hun lustrumspel ten tonele willen voeren. Wat is er gebeurd? Het is verboden door de burgemeester van Utrecht op grond van de veronderstelling, dat het aanstoot zou kunnen geven; omdat God de Vader er ten tonele verschijnt in de gedaante van een oude neger. Ik heb mensen van verschillende gezindte gesproken die dit spel in Amerika gezien hebben, en het in hun herinnering meegedragen hebben naar Holland, als een van de meest waardevolle uitingen, die zij daar beleefden — maar in dit land, dat prat gaat op zijn vrijheid van gedachte, is het niet mogelijk het op te voeren. Ziedaar hoe het met de cultuur van het Toneel gesteld is — het is een hypocritische lafheid, die dit stuk aan de publieke opinie onttrekt, als men het dan weten wil — men schermt met woorden als ‘defaitistisch’ en ‘morbide’ 1, daar waar men meent een ‘conventioneel heilig huisje’, maar dat tot in de grond verrot is, te moeten ontzien. Hoe verwacht men dan dat er een frisse wind over ons Toneel zal waaien? Waar zou die dan nog vandaan moeten komen? Of meent men misschien, dat het Toneel zich storten moet op een valse en leugenachtige verheerlijking van ons nationaal bewustzijn? — Terwijl grote fundamentele sociale misstanden wachten op hun internationale oplossing?

 

Terwijl wij weten, dat het belachelijk is ons op te sluiten in een nationaal isolement, omdat de grote vlucht van onze technische en wetenschappelijke volmaking ons heeft gemaakt tot wereldburgers, en niet tot van elkaar gescheiden volkeren? Ons nationaal bewustzijn, dat culmineert in het hoera-gebrul voor een overwinning van ons Nederlands voetbal-elftal, maar niet bij machte is een werklozen-crisis op te lossen, omdat er voor dit vraagstuk geen andere dan een internationale oplossing te vinden is. Terwijl wij weten, dat het kapitalistisch systeem over de gehele wereld op zijn laatste schoenen loopt, en wij er ons aan blijven vastklampen, omdat ons eigenbelang zo machtig is, dat wij niet in staat zijn een ander systeem te vinden, dat onze menselijke geestkracht nieuwe ruimte geeft?

 

Verwacht u niet dat het toneel u in deze dingen oplossingen voorzet, waar zij in de werkelijkheid niet te vinden zijn. — Ik zal u een staaltje voorlezen, tot welke absurditeiten een kunstenaar komen kan, die dit ‘nationaal bewustzijn’ als een criterium voor zijn kunst aanvaardt. Het is van de hand van een Italiaanse futurist. Het futurisme is een van die uitwassen van een moderne esthetiek, die de vormen van menselijke verhoudingen tracht te negeren en naar het ‘übermenschliche’ wil grijpen. — Het is een proeve van kunst van de Italiaan Marinetti over de schoonheid van de oorlog. Marinetti zegt hier het volgende. In tegenstelling tot de napraters, die de moderne oorlog zwart maken en als onesthetisch afschilderen, stellen wij, futuristische dichters en schilders, die reeds 27 jaar verkondigen dat hij de ‘enige gezondheidsmaatregel der wereld’ is, vast:

 

1. De oorlog is schoon, omdat hij zijn grondslag vindt in de harmonie van Kracht en Goedheid.
2. De oorlog is schoon, omdat hij de volmaakte mechanische mens tot een werkelijkheid maakt, dank zij het gasmasker, de schrikaanjagende megafoon, de vlammenspuiter en de kleine vechtwagen, die een symbool is van de heerschappij van de mens over de machine.
3. De oorlog is schoon, omdat hij een begin maakt met de gedroomde ‘staling’ van het menselijk lichaam.
4. De oorlog is schoon, omdat hij de bloeiende weide volmaakt door de vlammende orchideeën der mitrailleurs.
5. De oorlog is schoon, omdat hij geweervuur, kanonvuur, de ogenblikken van stilte, de geuren en de stank der verrotting tot één symfonie verenigt.
6. De oorlog is schoon, omdat hij dank zij zijn bezielde artillerie op geniale wijze het landschap weet te herscheppen.
7. De oorlog is schoon, omdat hij nieuwe vormen schept, als die der grote tanks, die der vliegende wiskundige figuren der luchtmacht, die van de kronkelende rook der in brand geschoten dorpen enz.
8. De oorlog is schoon, omdat hij er soms in slaagt in gewelddadigheid, enthousiasme en lyrische grootheid de aardbevingen en de gevechten van engelen en duivelen te overtreffen.
9. De oorlog is schoon, omdat hij de mensen voorgoed van de persoonlijke angst en de collectieve paniek bevrijdt door een verfijning en ‘stylering’ van de heldenmoed.
10. De oorlog is schoon, omdat hij een verjonging van het mannelijk lichaam bewerkt en de betovering van het vrouwelijk lichaam versterkt.
11. De oorlog is schoon, omdat hij de grootheid van het grote fascistische Italië dient.

 

Leggen wij daarnaast een document van menselijke en humanitaire waarde als een boek ‘Im westen nichts Neues’ 2, een document niet gericht op nationale verheerlijking, maar op internationale menselijkheid — dan weten wij, waar wij ons aan te houden hebben. Dan voelen wij, dat het humanitair levensbeginsel tot daadkracht moet groeien, waar het nu nog in daadloze bespiegeling zich onder de voet laat lopen. Het zal boven alle politieke verdeeldheid uit een barbarisme halt moeten toeroepen, dat vooral onze jongere generatie besmet heeft. Uit zijn verdedigende houding zal het moeten groeien tot positieve betekenis, en daar zal het zijn aanrakingspunten met het toneel vinden. — Uw humanitaire religieuze beginselen worden door uw vijanden gekwalificeerd als ‘sentimentele rottigheid’. Waarom? Omdat men weet, dat het bij brave bespiegelingen blijft, en de daad uitblijft. De daad om een muur op te werpen, die een vloed van barbarisme keren kan, die onze geestelijke goederen wegspoelt. Deze muur op te werpen, daar kan het Toneel aan meehelpen, daar moet het aan meehelpen, als het niet alle humanitaire waarde wil verliezen.

 

1 Verwijzing naar het artikel Inflatie van de Geest van Hendrik Scholten in De Groene Amsterdammer 1934
2 Beroemde roman van Erich Remarque over WOI (1929)

 

Twee maanden voor Van Dalsum deze lezing in februari 1936 houdt voor de Vrije Gemeente in Amsterdam, viel Italië Abessinië (Ethiopië) binnen en annexeert het een half jaar later. Kort daarna breekt de Spaanse burgeroorlog uit. Franco wordt gesteund door Duitsland en Italië. Op de Balkan en in Griekenland worden door de Sovjet-Unie gesteunde revolutionaire opstanden neergeslagen. Hitler en Mussolini lappen de scherpe veroordeling van de Volkenbond aan hun fascistische laars, want die bond is krachteloos en machteloos (en nog steeds), wat al eerder bleek bij de Anschluss van Oostenrijk en het Rijnland. Japan zoekt toenadering. Europa is in een politieke crisis, die leidt tot de Tweede Wereld oorlog. Overal wordt de democratie bedreigd door opkomende dictaturen. Gemanipuleerd door fascistische propaganda en gevoed door de armoede van de grote depressie en het onbehagen over de suprematie van Amerika en de Sovjet-Unie worden de Europese volkeren nationalistischer. Dat het Nederlandse volk niet verantwoordelijk is voor deze Europese toestand wijst Van Dalsum af, want Europa is geglobaliseerd.

 

Nederland denkt net als in WOI neutraal te kunnen blijven. De krantenkop "Verdrag tussen Japan en een zekere mogendheid" geeft de Nederlandse neutraliteitspolitiek weer. De pers is aan banden gelegd. Volop verslagen over Duitse sportwedstrijden, maar over Duitse politiek mag niet geschreven worden. Van de Jodenvervolging bijvoorbeeld kan alleen verdekt melding worden gemaakt. Ook artikelen over Duitsgezinde landen worden gecensureerd.

 

t59c 

Enkele krantenkoppen uit 1936.

 

Hoe angstig de Nederlandse regering voor een oorlog met het 'bevriende' staatshoofd Hitler is, blijkt uit de kranten van een jaar eerder, toen de pers nog vrij kon schrijven. Het voorstel om artikel 7 van de grondwet (persvrijheid) te wijzigen haalt het niet, maar de staat grijpt wel in. Censuur alom, ook van de kunst. Uit een bovenstaande kop blijkt dat Rusland zich opmaakt voor een oorlog. Blijkens een kop hieronder doet Amerika hetzelfde.

 

t59b 

Enkele krantenkoppen uit 1935.

 

In Europa wordt vooral de Sovjet-Unie als de macht gezien, die Hitler kan tegenhouden. De keuze is daardoor beperkt: voor of tegen het communisme. Maar Van Dalsum is humanist en laat zich geen politieke keuze opdringen, wel zijn geweten spreken: of het leven je dwingt in de richting van het communisme of het nationaal-socialisme, een mens heeft niet meer het recht neutraal te staan tegenover al wat er nu over de wereld gebeurd is en gebeurt.  Hij vindt het de taak van de kunstenaar daarin voor te gaan, maar dat wordt steeds moeilijker door de overheidscensuur. In 1937 verbieden de burgemeesters van den Haag en Amsterdam de ATV en het Hofstadtoneel De dag des oordeels van Elmer Rice op te voeren wegens mogelijke toespeling op de Duitse Rijksdagbrand, waarvoor van der Lubbe in 1934 werd geëxecuteerd. Eind december 1938 neemt Defresne het initiatief tot een manifest tegen dergelijke censuur, dat door honderden toneel- en andere kunstenaars ondersteund wordt (Pos,1971):

 

"Meer en meer wordt opvoering van toneelstukken van sociale en culturele betekenis, die een uitspraak bevatten over de grote vraagstukken van het geweld en de onderdrukking, van het machtsmisbruik en de rechteloosheid, door bestuursinstanties en politieke groepen verboden; andere stukken bereiken het publiek niet, omdat men een verbod vreest en geen risico in het toch reeds moeilijke toneelbedrijf kan nemen.


Door deze gang van zaken kan het toneel slechts zeer ten dele zijn functie als spiegel van de tijd en drager van cultuurwaarden, d.w.z. zijn opvoedende taak, vervullen. Tegen deze ontwikkeling protesteren de toneelspelers unaniem. Zij doen een beroep op het publiek, hierin naast
hen stelling te nemen, om te verhinderen, dat het toneel in zijn vrije ontplooiing wordt verstikt.


Daarnaast protesteren de toneelspelers tegen de toenemende censuur, die op de inhoud der te spelen stukken wordt uitgeoefend, waardoor tal van elementen uit de stukken zonder meer geschrapt worden. Zij herkennen hierin een aantasting van de vrijheid van het woord, die gevaren in zich draagt voor de toekomst van de geestelijke vrijheid in het algemeen. Een volk, dat slechts het toegelaten woord te horen of te lezen mag krijgen, staat onder voogdij als onmondigen.

 

Ko Arnoldi, Lize Arnoldi-Servaes, G. Baay, Hetty Beek, Cissy van Bennekom, Nine Bergsma, Frits Bouwmeester, Dogi Bouwmeester-Rugani, Louis de Bree, Adrienne Canivez, Willem van Capellen, Albert van Dalsum, Alb. van Doorn, Mary Dresselhuys, Jetty van Dijk-Riecker, Jacq. Engelbert. Ludzer Eringa, Nelly Ernst, Lou Ezerman, Johan Fiolet,  J. C. Frevel, Louis van Gasteren, Elise van Gasteren, Jos. van Gasteren, Ben Groenevelt, Ad. Hamburger, Hein Harms, Marie Harms-Haspels, Leo de Hartoch, Herman Haye, Diny Heynes, Adriaan van der Horst, Paul Huf, Joh. Kaart Sr., Lena Kley, Nell Knoop, Ferd. Koolbergen, Ans Koppen, Corrie Korevaar, Cees Laseur, Jan Lemaire Sr., Jos Liesting, Hans van Meerten, Is. Monnikendam, Han Mooy, Jan Musch, Mary Musch-Smithuyzen, Rolien Numan, Loudy Nijhoff, Daan van Ollefenen sr., Nel Oosthout, Huib Orizand, Dorin van Oven, Wim Paauw, Maurits Parser, Tilly Périn-Bouwmeester, Heleen Pimentel, Elias van Praag, Georgette Rejewski, Johan Remmelts, Jan Retel, Henk Rigters, Anton Roemer, Carel Rijken, Hesje Rijken-Van Rijk, Louis Saalborn, Gerard Schilt, Johan Schmitz, Remy Schmitz, J. B. Schuil, Lily van Seters, Jan Seves, Antoinette Schys, G. J. van Staalduynen, Ferd. Sterneberg, Jo Sternheim, Marie Sternheim-Haye, Paul Storm, Hans Tiemeyer, Jan Teulings, G. van Velthuys. Abr. van der Vies, Sophie de Vries-De Boer, Myra Ward, Lies de Wind."

  Terug