Ter gelegenheid van zijn 25jarig toneeljubileum regisseert Van Dalsum de tragedie Othello van Shakespeare en speelt zelf de titelrol. Othello is een Moorse bevelhebber in Italiaanse dienst, die door de intriges van de officier Jago zijn vrouw Desdemona van overspel verdenkt en haar uit jaloezie wurgt, wat Van Dalsum nogal ongebruikelijk verklaart vanuit een rassenverschil.

 

t59-1

Willy Haak als Desdemona en Van Dalsum als Othello

 

... Othello is stellig in de laatste plaats dom — anders zou hij het trouwens nimmer tot generaal hebben gebracht — hij is alleen de onbewuste Oosterling, die zich niet kan voorstellen, dat er mensen met Jago’s raffinement bestaan, omdat hij dit raffinement niet in het eigen gemoed heeft. ... Othello is een krachtmens, door de Dogen maar al te graag gebruikt om voor hen te vechten. Voor de rest móét zijn gulle eerlijkheid het tenslotte wel afleggen tegen de verfijning van het renaissance-Venetië. De grote tegenstelling tussen Othello en Jago wordt verklaard door hun verschil in cultuur en ras. Hoewel een man van lagere geboorte en minder allooi dan Othello, wint Jago het vanwege zijn Westerse geslepenheid, meer in het bijzonder door de Moor te wijzen op het verschil tussen het Oosten en het Westen. Hij zaait twijfel in het gemoed van Othello, twijfel minder aan Desdemona dan aan zijn eigen ik; hij dringt hem terug binnen de grenzen, welke Othello dank zij z’n maatschappelijke positie en zijn huwelijk had kunnen overschrijden en waarvan het bestaan zelf reeds vergeten was; en aldus vernietigt hij hem. Ik denk Othello in de eerste bedrijven dan ook te spelen als een assimilant, die zich volkomen heeft aangepast bij de Westerse cultuur en gewoonten. Hij gelooft Jago niet direkt, tot hem ‘de ogen open gaan’. ... Van dit moment af valt Othello steeds meer terug in zijn eigen wereld, wordt hij eenzamer en eenzamer, tot hij aan het slot, als hij Desdemona wurgt, weer geheel de Oosterling is. Het wurgen geschiedt minder uit wraak, dan omdat hij deze vrouw bezeten denkt door boze, hem vreemde en vijandige machten. Hij wil haar offeren. Met Oosters fatalisme ruimt hij het kwade uit de weg. Jago is een uitgesproken slecht mens, maar toch een man, wiens handelen gebaseerd is op menselijke motieven. Allereerst beging Othello tegenover hem een fout, door de rang welke hem toekwam aan Cassio te schenken, alleen omdat deze als bemiddelaar tussen Othello en Desdemona optrad. Voorts verdenkt Jago Othello ervan, hem met zijn vrouw bedrogen te hebben. En tenslotte heeft Jago er als man van lagere geboorte een sadistisch — of, als men wil: sportief— plezier in, de generaal te plooien en te breken. Jago beschikt over een enorme fantasie. Eenmaal met het bedrog begonnen, weet hij het niet alleen vol te houden, maar nog steeds te vervolmaken, zonder dat hij ook maar één draad laat glippen. Daarbij heeft hij de allures van de nobele man, waartegen geen ogenblik verdenking rijzen kan. Desdemona is louter puurheid en onbevangenheid, welke door Othello naar waarde wordt geschat, tot het moment, dat hij een vrouw van een ander ras tegenover zich voelt; dan wordt het voor hem aannemelijk, dat achter zoveel ‘schijnbare argeloosheid’ zoveel raffinement verborgen kan zijn. En wat Desdemona in haar argeloosheid zegt, legt Othello precies averechts uit.

 

De verwachtingen waren hoog gespannen, maar de critici vinden het geen sterke opvoering. Dat vindt Van Dalsum zelf ook. Wat hij niet in het openbaar zegt, schrijft hij wel in een brief: 
Othello is vrijwel mislukt door het gebrek aan een partner. Jules Verstraete heeft die rol [Jago] zo liederlijk laten afweten, dat het voor mij niet mogelijk was in mijn eentje de zaak te redden. Enfin, ik heb er een zeilbootje aan overgehouden, waarmee ik in mei hoop te gaan zeilen en ik ben bezig te leren zwemmen. Met de aanwakkerende kreten van de zwemmeester lukt het me om een meter of tien te zwemmen in een bassin van 1m50 - 2m. Intussen heb ik me een zwemvest aangeschaft, dat gord ik me dan om en drijf daar hopelijk mee op het water van de Friese meren, waar we naar toe gaan.

 

t59-2

Van Dalsum bij zijn tjalkje op de Friese meren; collectie SVD

 

Later wordt de voorstelling een stuk beter, omdat hij bekort werd en de acteurs ingespeeld raakten. Er komt veel en enthousiast publiek, de radio zendt fragmenten uit, in alle kranten verschijnen artikelen over de carrière van "de meester van het toneel" met foto's van de Othello toen (zie 1918 Het Groot Toneel) en nu, en met uitgebreide verslagen van de huldigingen, die ook te zien zijn in het bioscoopjournaal, want televisie bestond nog niet, er wordt voor deze gelegenheid een expositie in de Stadsschouwburg gehouden over Shakespeare en een heel nummer van het blad Toneelrevue gewijd aan Van Dalsum en de ATV met foto's en stukken van o.a. wethouder Bossevain, de oud-wethouders Wibaut en Boekman, Eduard Verkade, M. van Warmelo, Jules Verstraete, Willy Haak, Anna Sablairolles, waarin Van Dalsum zijn visie op Othello geeft (hierboven) en Defresne meesterlijk schrijft over de samenwerking met Van Dalsum en zijn persoonlijkheid (zie 1935 Elektra). Privé schuwt Van Dalsum al deze publiciteit. Hij heeft een hekel aan plechtigheden en toespraken, maar hij moet wel jubileren voor de centen wegens zijn schulden van het Oost-Nederlands Toneel: "Men moet Van Dalsum door-en-door kennen om hem te begrijpen; wie niet jarenlang naast of onder hem werkte zal tegenover hem staan als tegenover een vreemd wezen uit een andere wereld en zal misschien niet kunnen geloven, dat deze gesloten, verlegen-lachende man heel zijn artistieke omgeving in vuur en vlam zet. Er is maar één categorie van mensen in wier gezelschap Van Dalsum zich laat gaan — fraaie babbeltjes voor de gevallen waarin hij zich niet laat gaan heeft hij niet bij de hand — n.l. zijn medewerkers; en er is maar één plek waar men hem in z'n ware gedaante kan zien: het repetitie-lokaal — doch daar heeft natuurlijk niemand ooit toegang" (J.G. de Haas, Nieuwsblad van Noorden 16 maart 1935).

 

t59-3

Souper in hotel Carlton na de première en huldiging in Amsterdam. V.l.n.r. De heer Ketelaar, Charlotte Köhler, ceremoniemeester Cees Laseur, mevrouw Ketelaar en Van Dalsum

 

Maar het is natuurlijk Do van Dalsum die hem het beste kent. Zij schrijft haar ouders vanuit Groet (gemeente Schoorl NH), waar de Van Dalsums verblijven, hoe het bij de huldiging in Amsterdam toeging:

"Vrijdagochtend 7 uur 's ochtends vertrok Bert naar de Stadsschouwburg en zag zijn bed niet terug voor Zaterdagnacht of liever gezegd Zondagochtend 7 uur. Zeggen 2 X 24 uur is mijnheer opgeweest. Hetgeen dan op de avond zelf en in de rol en in civiel zeer merkbaar was, maar hij kon de Schouwburg nu eenmaal niet op andere tijden krijgen, en Verkade zei dan in zijn speech zeer terecht dat hij hoopte dat de wethouder nu eens voor verbetering wilde zorgen.

De vertoning. Het decor van Frans Huysmans was eenvoudig monsterlijk gewrocht, herinner me niet zelfs in de opera zo iets bordpapierigs en lelijks te hebben gezien [Huysmans ontwierp ook het decor voor Othello bij het Groot Toneel in 1918]. Bert zag er prachtig uit als echte neger in het wit gekleed, maar de belichting was vanwege het decor wat men met de technische term noemt, nogal 'zwarte bolletjes', dat is erg donker, zodat het zo nu en dan net was of Dal zonder hoofd speelde, je zag dan alleen een witte burnous, dat zwarte hoofd viel bijna weg. Hij speelde de rol heel mooi en eenvoudig, maar het 5de bedrijf liet hij het van dodelijke vermoeidheid afweten en was veel te mat gespeeld, iets wat we niet van hem gewend zijn. Verstraete was bij de beesten af. Maakte van die Jago, die een veel belangrijker rol is dan Othello, hoegenaamd niets. Speelde zo lui en slordig, dat het voor zijn tegenspelers niet mogelijk was het tempo er in te houden, met het gevolg dat het stuk te laat uit was. Niettemin is het een voorstelling, die nu er in gekapt is en de mensen niet meer zo moe zijn, heel mooi is.

Maar enfin, om bij 12 uur dan, stond de Moor [Othello] hevig vloekend in zijn kleedkamer te razen dat ik zijn rokknoopjes en zijn boord vergeten had, wat ik inderdaad had, en reden Noordhoek Hegt [Pim, bevriende internist] en ik in Dirk (zo heet zijn auto) het halve Leidseplein ondersteboven, want de arme Othello moest zich in een paar minuten van zijn zwarte smeersel ontdoen, en zich in rok steken.

Intussen werd het gezelschap gegroepeerd, de dames op stoelen, de heren er achter staande. Op de eerste rij zaten mevrouw van Westerhoven, Willy Haak, Nell Knoop, Mien Duynmaer van Twist [actrices ATV], jouw Dootje (in een zeer mooie jurk), Freule Taets van Amerongen, mevrouw Pos van de Kunstkring Voor Allen, mevrouw Ketelaar, mevrouw van Dam van Isselt van de Kunstcommissie, daarachter Mary Dresselhuys, Marie Sternheim [actrices] en nog een stelletje. Verder stonden er buiten de mensen van de troep, Paul Huf, Cor Ruys en Adolf Bouwmeester [acteurs]. Boissevain, Wibaut [Amsterdamse wethouders] en ik weet al niet wie nog, mevrouw Mann [Theo Mann-Bouwmeester, actrice] in de loge van Bendien [directeur van de schouwburg]. Toen verscheen de jubelaris in rok en doodsbleek. ( Ik was met Liesje [15 jarig zusje van Do] naar de voorstelling gegaan en zat met haar in een loge. Ze was er zenuwachtig van en vond het reuze om met haar rector [Bruyn van het Vossius gymnasium] aan een souper te zitten, niet er naast, maar dan toch aan één tafel).

Toen kwamen de toespraken. Eerst de wethouder Boissevain, toen Bendien, toen prof. van Dam (de klier) [pro-duits], toen rector Bruyn, dan allerlei studenten, zowel vrouwelijke als mannelijke, Willy Pos [later directeur toneelschool], die altijd met ons meefigureert en die een enige toespraak hield, niet als student maar als figurant, dan Verkade, die prachtig sprak en ook een speech hield tegen mij en me bloemen aanbood, wat erg aardig was, Huf, die Dal een boek gaf en mij een orchidee, de oude van Warmelo [Mari, acteur ATV, toen 69 jaar], die een lange en ontzaglijke persoonlijke toespraak hield, waar alles bij ging huilen, Laseur [Cees, acteur], die Dal 4 kisten sigaren gaf, het technisch personeel en Lotje [Charlotte Köhler] namens de troep, die Dal een prachtige stalen clubsessel aanbood van het gezelschap. Het technisch personeel van onze troep, vertegenwoordigd door de toneelmeester, bood een daarbij passende schemerlamp aan. Cor Ruys en Dolly [Adolf] Bouwmeester, de schoolvriendjes van Dal [zie 1901], boden een krans aan met een komisch toespraakje. Daarna werden opgebracht, zeker voor f 60 orchideeën van Nel Stans [actrice], een mand met lekkers van Jan Teulings [acteur] en zijn vrouw Marie Sophie Nathusius [schrijfster], twee leren motortassen van de expediteur Bob van Iersel, een bouquet van vruchten van Harry van Tusschenbroek [poppenspeler en -maker], een grote taart van de leerlingen van de huishoudschool, een aantal telegrammen.

Toen moest Dal natuurlijk iets terugzeggen, wat ie goed deed en was bij 2en toen we in het Carlton hotel aankwamen. Op het souper waren alleen mensen uitgenodigd die een geldelijke bijdrage hadden gegeven, hoe klein die dan ook was. Maar het geld wat er binnen is gekomen in Amsterdam was heel weinig, het comitée heeft niet zo hard gewerkt en hoofdzakelijk bijeengebracht door mensen die we nauwelijks of niet kennen. Ik had een bruine tafzijden jurk aan van een prachtige kwaliteit met goudkoord op de kraag en mijn haar zat erg mooi. Ik was beslist het mooiste op het hele souper en dat zegt toch wat voor mij niet? Onder het souper werd weer gespeeld, Cees Laseur was ceremoniemeester en er werd gedanst, dat wil zeggen dan, die mensen die nog fut hadden. Het meeste fut had mevrouw van Westerhoven, die aan een stuk sprak, speechtste en danste en om 7 uur 's ochtends nog met de studenten mee naar de soos ging, en ze is 79! Hoe de boel in den Haag is verlopen, weet ik nog niet. Ik ben direct weggegaan, en Bert is twee dagen in den Haag, 2 dagen in Rotterdam, 2 dagen in Groningen. En overal moet hij bejubeld worden, wat erg vermoeiend is, dat weet ik nu bij ondervinding."

 

  Terug