Improvisaties in juni van de Duitse expressionist Max Mohr is Van Dalsum's derde regie bij Verkade, waar men veel van verwacht heeft, maar de pers vindt het stuk een melodramatische draak met pretentieuze symboliek. De dollar regeert de wereld en Mohr tracht het zelfvertrouwen van Europa weer tot leven te wekken, maar de enige die in stuk echt tot leven komt is volgens Het Volk (9 maart 1926) een Amerikaanse miljardair, die alles apekool noemt: "Het klinkt sociaal, het klinkt vooruitstrevend, maar het is reaktionaire frase, men verklaart de levenswanhoop niet, door te verwijzen naar de schone esthetische schijn. En: met artistieke woorden bestrijdt men de dreigende Amerikaanse mechanisatie niet. Apekool, inderdaad". Toch is Van Dalsum's keuze voor dit stuk een mijlpaal in zijn carrière, want die luidt zijn 'getuigend toneel' in, waarmee hij sociaal-maatschappelijke problemen aan de orde stelt. En dat waarderen de recensenten na al die societystukken. Het gaat tenminste ergens over: na de eerste wereldoorlog wordt Amerika de nieuwe wereldleider en het oude Europa heeft daar nog geen antwoord op. Hetzelfde speelt na de tweede wereldoorlog en in de 21ste eeuw met de opkomst van China als economische wereldmacht. Van Dalsum's voorstellingen Gas I en D.16.M.M. in 1928, zijn een vervolg op dit thema. Maar, zegt Mohr, zit niet bij de pakken neer, het leven moet geleefd worden. Dat is ook het motto van Van Dalsum en daarom gaat hij een jaar later als toneelleider van start met De comedie van het geluk, dat ook een toneelstuk in een toneelstuk is met de strekking: "Er was vreugde, en er zal vreugde zijn".

 

g-s_t6L-1

Louise Kooiman als de oude vorstin; Van Dalsum als de  dierenoppasser en avonturier Tomkinow: "gave sterke rol, zwart, snel en veerkrachtig, vrijgevochten mens, voor wie zijn eigen levenswet boven alle halfheid gaat" (Werumeus Buning in de Telegraaf)

 

Van Dalsum over het stuk:
Max Mohr, de auteur van dit moderne Duitse toneelspel, is gaan improviseren in juni, als de natuur ons in volle schoonheid en bedwelmende vreugde tot het leven roept, als alle dorre theorie van ons af moet vallen, als wij in vervoering weer dankbaar moeten aanvaarden en niet langer ‘grübeln’. Hij improviseert op het thema ‘Europa ist tot, es lebe der Europäer!’
Het is het antwoord van een dichter op het groot pessimistisch filosofisch werk van Oswald Spengler ‘Der Untergang des Abendlandes’. Max Mohr zegt ongeveer: Goed, Europa is dood, Europa gaat onder aan zijn verwarring, aan zijn twijfel, aan zijn inconsequentie, aan zijn mechanisatie van het leven, Europa is verkocht aan de Dollar, goed, alles goed, maar het leven gaat door. Het leven is groot, is belangrijk, is ondanks alles de moeite waard om geleefd te worden. Er is vreugde, zelfs in deze uitgebrande tijd. Er is een ‘geheim verbond van het levende’, dat allen bindt, die nog in het leven geloven! ‘Er was vreugde, en er zal vreugde zijn.’‘Europa is dood, leve de Europeaan.’ Hij laat een nieuwe melodie klinken, de melodie, dat het leven pas de moeite waard is, als de zekerheid van de dood er achter staat. Hij ziet de oorlog ‘zelfmoord van de Europeaan’ belichaamd in de idee van ‘De wandelende Jood’, de figuur, die eeuwig sterven wil, maar niet sterven kan.

 

Hij voert ons in zijn eerste bedrijf binnen in het slot Europa, in een sterfhuis. De vorst is gestorven, zijn lichaam staat nog boven de aarde. Een Amerikaans miljardair heeft het slot opgekocht, hij zal het nog diezelfde avond  in bezit nemen, zijn personeel is vooruit gestuurd. De oude grijze vorstin wil samen met haar man sterven. Hun leven is vol en gelukkig geweest, zij hebben geleefd. Op hun huwelijksreis heeft de vorst haar een kleine zilveren doos geschonken, een doos met een snelwerkend, pijnloos vergif . Zij heeft het ingenomen toen hij dood was, zij is naast hem gaan liggen, maar het heeft niet gewerkt, de levenskracht in deze sterke koninklijke natuur is te groot, zij heeft er niet eens een beetje maagpijn van gekregen. Maar het slot is verkocht, het moet ontruimd worden. Zij vraagt een vertrouwde bediende er een einde aan te maken met een revolver.

 

g-s_t6L-2

Sara Heyblom als de actrice Olfa en Henri Eerens als John, de jonge Mill

 

Maar zij worden gestoord door de komst van de grote toneelspeler-improvisator, die op het slot besteld is door Mill, de milliardair. Mill heeft een zoon, die aan zwaarmoedigheid lijdt en volslagen apathisch aan de rand van de krankzinngheid leeft. Hij is de jonge generatie, die zich afmartelt met het probleem of de wereld dood is of nog leeft. Zijn fantasie is immuun, behalve voor één ding: hij heeft een actrice zien spelen in ‘het rode Casino’, het heeft hem geïnteresseerd, omdat het levend was. De actrice is de dochter van de beroemde improvisator-toneelspeler. De lijfarts van de jonge Mill heeft hem laten komen om zijn patiënt een dosis levensvreugde toe te dienen. Als de familie in de grote zaal van het slot bijeen is, zal de toneelspeler met zijn dochter voor hem spelen. Maar wat? De oude Mill zegt: ‘Iets lichts en amusants. Speelt een interessant geval: man, vrouw, minnaar, zoals we gewend zijn.’
De lijfarts meent: Speelt u een stuk met een oplossing: internationale broederschap, zoals we dat gewend zijn.
Neen, zegt de jonge Mill: Speelt u de duistere en zoete melodie van de tijd, die dood is en toch niet sterven kan.
Goed, zegt de toneelspeler, ‘Wij zullen de Wandelende Jood voor u spelen.’ Hij speelt de rusteloze mens, die dood wil, maar niet kan sterven. Zijn dochter geeft hem de orchidee van de dood. Eindelijk zal hij dan kunnen sterven, maar als hij de doods-orchidee in zijn hand draagt, begint hij het leven heerlijk te vinden, dan pas krijgt het waarde voor hem, dan ziet hij weer vreugde overal, dan wil hij leven! ‘De stalen motors ronken lied’ren, De armste kinderen dromen in de nacht.’

 

g-s_t6L-3

"Meesterlijk speelt Herman Kloppers die oude komediant, die eer en dochter veil heeft voor wat geld en wiens improvisaties van de laatste mens in de vermechaniseerde wereld bravourstukjes zijn van beeldend vermogen" (L.v.d. Broeke in De Tijd)

 

Dit is het motief dat Max Mohr door het hele stuk laat klinken. Drie figuren in het stuk zullen het leven weer aandurven, het zijn de jonge Mill, de dochter van de toneelspeler en de opzichter over de dieren van het slot, Tomkinow, een man, die het levende grijpt waar het te grijpen ligt. De jonge Mill vraagt aan Tomkinow: ‘Is de wereld dood? Ik zie hoe de mensen in het ene land machines bouwen en voor iedere machine hongert er een kind meer. Ik zie hoe de mensen in het andere land machines slopen en voor iedere gesloopte machine hongert er weer een kind meer. Wat moet dat? Is de wereld dood?’ Dan antwoordt Tomkinow: ‘Ik zie hoe een van die verhongerde kinderen voor een oud karrepaard staat, dat staat te wachten voor een tapperij met dronken matrozen, en het kind kijkt aandachtig naar het karrepaard en het karrepaard kijkt aandachtig naar het kind en tussen die beide stomme ogen danst verbindend en stralend de ether van de eeuwigheid! Is de wereld dood?!’ Neen, zegt de toneelspeler: ‘Ik zie die ether dansen tussen jullie beiden! Het leven is, moet geleefd worden, het is een revolt tegen mechanisatie, tegen starheid en een herwinnen van de vrijheid.’
Max Mohr wil een nieuwe melodie laten klinken, of eigenlijk een oude melodie, die nieuw is geworden. Hij roept Dionysos aan, hij improviseert voorlopig nog, maar hij improviseert in juni!’

 

 

  Terug