"Toen het doek opging, waren wij aan het hof van een vorst uit deze tijd. Op de zachte tonen van vioolmuziek dansten heren in rok en uniform met dames in moderne toiletten en wij dachten even aan een Paramountfilm, toen koning Claudius in de rode uniform van de Oostenrijkse lijfgarde van vóór 1914 aan de zijde van de zwaar gedecolleteerde koningin tussen de buigende paren door naar voren schreed. . . Het publiek kéék meer dan dat het luisterde. . . Maar hoe kan het anders daar dit ook alles nieuw voor ons was?... Aan koning Claudius met een morfinespuitje, Laërtes met een revolver en Ophelia met een city-bag moeten wij, toeschouwers, die hen nooit anders dan in middeleeuws kostuum zagen, eerst zelf gewoon raken. Maar langzamerhand wende het. Voor de spelers was het experiment nog veel moeilijker dan voor het publiek. Zij hadden niet alleen moderne kostuums te dragen, zij hadden ook moderne mensen te zijn.

 

Van Dalsum heeft nooit sterker getoond welk een groot acteur hij is dan in de rol van koning Claudius. Deze acteur, die Claudius vroeger sterk romantisch - zelfs naar het melodramatische toe - speelde, gaf nu deze koning als een modern, decadent vorst. Deze opvatting was [...] volkomen logisch en hoogst belangwekkend. Prachtig heeft Van Dalsum deze nieuwe opvatting volgehouden. De scène met de toneelspelers en vooral het beroemde toneel in de bidkapel - hoe licht had dat in modern kostuum uit de toon kunnen vallen - speelde hij met een meesterschap en een beheersing die volle bewondering afdwong" (J.B.Schuil, Haarlemse Courant, citaat in Plekker 1983).

  Terug