Het Parool interviewt collega's, die intensief met Van Dalsum werkten en hem zeer goed kennen. Ze vertellen over zijn grote voorstellingen, rollen en decors, maar vooral hoe ze hem als mens en kunstenaar ervaren hebben. Een paar citaten uit deze krant en een interview van Ton Lutz, en het relaas van een toneelkind:

 

bovenstrijd_t210B

Het Parool, 6 okt. 1964

 

Willy Haak, actrice:
"Albert van Dalsum is een wonderlijk mens. Hij heeft de koppige eenzelvigheid van een Brabantse boer, de bezetenheid van een groot kunstenaar en de mystieke inslag van een priester. Dit alles vormt de mens Van Dalsum."

 

Charlotte Köhler, actrice: "Hij was bezeten van het toneel. Hij had de poëzie en fantasie van een echt groot kunstenaar die ons wist op te heffen tot die hoogten die nodig zijn om een volmaakte voorstelling te krijgen. Hij fascineerde ons, voerde onze fantasie en gevoelens op, maar ook beheerste hij ons, zodat de acteur of actrice die niet stevig in zijn schoenen stond zich wel eens zeer ongelukkig voelde, ook al omdat zij of hij hem niet goed begreep."

 

Rob de Vries, acteur en toneelleider:
"Wie het voorrecht gehad heeft met de grote kunstenaar Van Dalsum te werken, zal z’n leven lang hier dankbaar voor blijven. Een bewogen mens, bewust levend in een bewogen tijdperk. Een van die weinige begenadigde kunstenaars, die door zijn volledige inzet de ziel kan raken. Albert van Dalsum weet een gaatje in je ziel te prikken, dat nooit meer verdwijnt. Als regisseur wist hij je te begeesteren en in een ban

te krijgen, waardoor je zelfs moest oppassen je persoonlijkheid niet te verliezen."

 

Jacqueline Royaards-Sandberg, actrice:
"Een beroep is het nooit voor u geworden, u bent altijd een idealist gebleven."

 

Ferd. Sterneberg, acteur, regisseur, toneelleider, over de eerste Gijsbreght na de oorlog:
"Ook als onze ogen niet vol tranen hadden gestaan zouden we geweten dat we op dit moment hetzelfde ondergingen en dat we het er over eens waren dat niemand beter dan Van Dalsum ons aller gevoelens kon vertolken. Op zulke ogenblikken worden hechte banden gelegd".

 

Paul Steenbergen, acteur, regisseur, toneelleider:
"Met een uiterst scherpe nauwkeurigheid tracht hij de achtergronden van het uit te beelden personage als ook de problematiek van het stuk te doorgronden en te analyseren, zich hierbij richtend op de sociale, menselijke problemen van het moment als ook op de universele en/of mystieke gedachten. Op deze manier boetseert hij als het ware in zichzelf het karakter van de rol. Albert van Dalsum speelt toneel met de inzet van zijn gehele persoonlijkheid, volledig geconcentreerd op het karakter van rol en stuk, waarbij hij geen ruimte toelaat voor enig theater-effect. Zelfs het gebruikmaken van de werking, die zijn aanwezigheid op het toneel in enorme mate heeft, wenst hij niet uit te buiten."

 

Ton Lutz, acteur, regisseur, toneelleider, in De Nieuwe Rotterdamse Courant, 14 nov. 1964:
"Een groot, gelukkig kind, Van Dalsum. Hij gaat heen. Hij laat veel na. Albert van Dalsum, God zegen U."

 

Tenslotte de toneelrecensent Franc. Stranger, zoon van de acteur Anton Gerlach, in De Nieuwe Dag 13 nov. 1964:
"Voor mij is 'Meneer Van Dalsum', zoals hij bij ons thuis meestal werd genoemd, van 1929 af, toen ik negen was, een begrip geworden. In dat jaar begon hij in Arnhem een gezelschap, Het Oost Neerlands, van de grond te tillen. Mijn vader kreeg een engagement bij hem. Het was bepaald geen vetpot, eerder rijst-uit-het-water. Maar er werd gewerkt. En hoe! Ko de Haas, een van Van Dalsums trouwste toneelmeesters, noemde het altijd bij-de-beulen-af! Dit is eigenlijk door al die jaren heen zo gebleven. Onder Van Dalsum is kei-hard 'gebeuld'. Zelfs als toneelkinderen hebben wij dat thuis geweten. Nietwaar, een baas die zo hard laat werken, dat je je vader nauwelijks thuis te zien krijgt en dan nog zo weinig betaalt.
Maar nee, het is totaal anders gelopen. Van het moment af dat 'Meneer van Dalsum' in ons leven is gekomen, zijn wij op een afstand volledig met hem mee gaan leven en zorgen. Zijn sof was ons verdriet, zijn vreugde ons geluk. Steeds weer in de rats zitten als er een belangrijke première 'uit' moest.
Ouder geworden, ga je in deze dagen peinzen hoe die bijna blinde Van Dalsum-verering toch is gegroeid. Er zijn toch zo tussen 1929 en 1940 nogal eens harde woorden over 'De Baas' gevallen. Hij maakte het er ook naar. Zijn technische eisen waren soms op het onredelijke af. Hij heeft in de Amsterdamse Stadsschouwburg staan te roepen, dat de stenen achterwand van het toneel weggebroken moest worden. Een nuchter man heeft hem er toen op attent gemaakt, dat die muur een steunmuur was en afbraak gevolgen voor het gehele bouwwerk zou kunnen hebben. Dat wij onze Van Dalsum-verering met zo vele anderen delen komt door de grootmenselijkheid in de man. Van iemand die uit een gedrevenheid zichzelf bij voortduring als het ware in het werk 'smijt' kun je veel verdragen, in het bijzonder als die gedrevenheid zo bijna kinderlijk oprecht is als bij van Dalsum steeds het geval is geweest.
Van Dalsum gaat weg. Het is natuurlijk wat overdreven en erg persoonlijk, maar voor mij hoeft het nu niet meer. Jarenlang heb ik met een soort onbehagen rondgelopen van het in het vak geboren jong, dat eigenlijk acteur had moeten worden. Nu wil ik niet meer aan het toneel.
Ongeveer net zo zullen vele anderen ‘t met mij ervaren: het afscheid van Albert van Dalsum gaat een historisch moment worden in het leven van allen, die iets met het theater-, het toneelleven in Nederland te maken hebben, als kunstenaar of als publiek. De vrouwen van het toneel zullen (natuurlijk) 'echt' staan te huilen, wij mannen van het toneel staan in de late avond van zaterdag de veertiende november te slikken en flink te doen. Let op: het wordt een barre toestand!"

  Terug