Graham Greene was een katholieke bekeerling en geheim agent in WOII voor de Engelse geheime dienst M16, opgeleid door de dubbelspion voor de Sovjets Kim Philby. Hij staat dan ook bekend om het verpakken van serieuze, vaak autobiografische, literaire onderwerpen in een thriller. Zo ook in The potting shed uit 1957, in hetzelfde jaar opgevoerd door de Haagse Comedie.

 

James Callifer (gespeeld door Paul Steenbergen) loopt bij de psychiater wegens psychische en huwelijksproblemen. Hij wordt door zijn moeder (Fie Carelsen) weggehouden bij het sterfbed van zijn vader (Max Croiset), een notoir atheïstische professor, en weet niet waarom. De sleutel moet ergens in zijn jeugd liggen toen hij een ongeluk kreeg, waardoor hij zich van die tijd niets meer herinneren kan. Zijn ouders willen er niet met hem over praten. Zijn zoektocht naar dit geheim houdt de toeschouwers drie bedrijven lang in spanning. In het vierde volgt de ontknoping als James van zijn heeroom, de pastoor William (Van Dalsum), de ware toedracht hoort: hij stierf op zijn veertiende door zich in de tuinschuur achter het ouderlijk huis te verhangen, maar leeft toch omdat zijn oom een faustiaanse deal met God sloot. Daarom had zijn atheïstische vader dit Freudiaans verdrongen en hield zijn moeder hem weg bij diens sterfbed. De pastoor bood God in een gebed zijn kostbaarste bezit ─ zijn geloof ─ in ruil voor het leven van zijn neef. Sindsdien zoekt hij zijn troost in de whisky. Nu het geheim ontraadseld is, komt in het vijfde bedrijf alles goed met James: hij verzoent zich met zijn moeder en zijn ex (Myra Ward) komt terug.

 

De meeste critici vinden Greene's gegoochel met dit wonder goedkoop, maar de regie van Joris Diels en de rolbezetting voortreffelijk. "Ik kan niet ontkomen aan de verleiding om vóór alle anderen Albert van Dalsums pastoor te noemen. Wat hij laat zien heeft iets te maken met de mens in de majesteit van zijn diepste vernedering, doch er zijn geen woorden om te vatten wat van Dalsum is in deze rol. Men moet maar kijken en het ondergaan" (Leo Hanekroot, De Tijd 2 sept. 1957). "Zo stil als tijdens de grote scène tussen Albert van Dalsum, die de drankzuchtige, ongelovige priester speelt, en Paul Steenbergen, die de naar zijn jeugdtrauma zoekende James Callifer vertolkt, luisteren toeschouwers maar zelden. Van Dalsum speelt in dit stuk slechts één scène, maar die is dan ook de spil en het dramatisch hoogtepunt van het spel. Hij doet dat met een monumentale kracht en Steenbergens rol leidt naar dit ontmoetingspunt toe" (Ben Stroman, Algemeen Handelsblad). Wat al te monumentaal vindt Gomperts: "Deze grote en veelzijdige acteur heeft namelijk onder zijn vele mogelijkheden een ogenrollend monster [zie de foto hiernaast], dat hij af en toe te voorschijn haalt, als hij meent, dat er heel erge dingen gaande zijn. Van Dalsum vond het nodig om de verzopen priester zo te spelen. Ten onrechte. Want deze verslonste figuur is uitgeblust. Dertig jaren van ongeloof maken geen schurk van hem, zelfs niet bij Graham Greene, maar een wrak. Zijn ogen moeten dof zijn, vrijwel bewegingloos. Natuurlijk gaf Van Dalsum toch nog een indrukwekkende spanning aan de man. Maar zijn opvatting leek mij geheel verkeerd" (Het Parool, 2 sept. 1957).

  Terug